- keel
- {{keel}}{{/term}}1 [algemeen]gorge 〈v.〉2 [stem(geluid)] voix 〈v.〉♦voorbeelden:1 een droge keel hebben • avoir la gorge sècheeen ontstoken keel hebben • avoir la gorge enflamméeiemand de keel afsnijden • couper la gorge à qn.; 〈figuurlijk〉 ruiner qn.mijn keel brandt • la gorge me brûlehij hangt me de keel uit met zijn problemen • j'en ai plein le dos de ses problèmeshet hangt me de keel uit • j'en ai par-dessus la têtedat werk hangt mij (mijlenver) de keel uit • ce travail me sort par les yeuxde keel schrapen • se racler la gorge〈figuurlijk〉 de keel smeren • se rincer la dalleiemand bij de keel grijpen • serrer qn. à la gorge; 〈figuurlijk〉 prendre qn. à la gorgeiets niet door de keel kunnen krijgen • ne pas pouvoir avaler qc.het hart klopt, slaat, bonst hem in de keel • son coeur lui bat dans la gorgede woorden bleven in mijn keel steken • ma voix s'étranglaitiemand naar de keel vliegen • sauter à la gorge de qn.de rook slaat op mijn keel • la fumée m'irrite la gorgeiemand de woorden uit de keel trekken • arracher les mots à qn.2 een (grote) keel opzetten • (se mettre à) brailler
Deens-Russisch woordenboek. 2015.